zondag 2 december 2007

Korendijkse slikken

Naarmate we meer pontjes hebben gedaan, moeten we steeds gerichter gaan rijden. Zo moeten we in de gaten houden in welk seizoen de pontjes varen. Sommige pontjes varen alleen hoogzomer. Sinds 2007 kijk ik eerst welke pontjes die maand varen. Zou ik er nog een kunnen vinden, die in november nog vaart? Jawel. De vaarperiode van het voetveer in de Korendijkse slikken bij Goudswaard is van 1 juli tot 1 december. Dat was dus ons doel op zondag 11 november 2007. Op het bijgevoegde kaartje van Google maps op de site van de Vereniging van Vrienden van de Voetveren is duidelijk te zien dat we kreek konden benaderen op de hoek van de Westdijk en de Oudendijk. Dat moet niet moeilijk zijn te vinden, dachten wij.

Vanaf het metrostation in Spijkenisse is Goudswaard makkelijk aan te rijden. De Noordwestenwind met kracht vijf blies ons snel naar de eerste pont over het Spui naar Nieuw-Beijerland. De laatste meters naar het veer hadden we de wind ineens van opzij. Dat was even schrikken, maar we bleven overeind. Het motorveer “The Queen Jacqueline” hadden we al geturfd op 30 oktober 2004. In Nieuw-Beijerland probeerden we nog bij een hotel koffie te drinken, maar het was gesloten en de eigenaar vertelde ons dat we voorlopig niets zouden tegenkomen. Daar waren wij op voorbereid. De meeste pontjes liggen in de Bible belt en je weet dat je op zondag nergens terecht kunt.
Het eerste stuk kunnen we redelijk beschut achter een dijk rijden, maar algauw komen we bovenop een dijk te rijden. Zolang we schuin voor de wind hebben, gaat dat prima. We hebben een mooi uitzicht over het landschap en het lijkt wel of elk dorpje een molen heeft. Op de kruising van de Westdijk en Oudendijk aangekomen, blijkt dat we toch iets te ver zijn gereden. In het huisje van Natuurmonumenten gaan we eerst maar eens een boterhammetje eten met thee uit de thermoskan van Josephine, zodat we moed kunnen verzamelen, voordat we schuin tegen de wind teruggaan. Ik houd mijn thermoskan nog even bij me, zodat ik wat meer gewicht heb, als de wind probeert mij van de dijk af te blazen. De weerman had al gewaarschuwd dat de wind vlagerig zou zijn. We rijden midden op de dijk om te voorkomen dat we bij een windvlaag in het prikkeldraad worden geblazen. Het gaat goed, totdat ik een hand van het stuur haal. De wind blaast me meteen het gras in. Ik blijf overeind.

Het bordje van Natuurmonumenten adviseert om laarzen mee te nemen als je de wandeling in de Korendijkse slikken gaat maken. Die hebben we niet bij ons. We wandelen welgemoed in de richting van de kreek. De plassen kunnen we ontwijken, totdat het pad zelf een kreek wordt. Met een “ik ga niet weer mijn sokken uittrekken” draait Josephine zich om. “Wel je schoenen?” vraag ik nog, maar Josephine reageert wijselijk niet. “Deze kunnen we afstrepen,” zegt Jospehine even later op de terugweg. “Nee, natuurlijk niet,” werp ik tegen.
“In juli in een droge zomer wil ik het nog wel weer een keer proberen.”
“Dat is afgesproken.”

We fietsen weer terug en in Goudswaard gaan we bij de beschutte haven in het zonnetje nog een bammetje eten. Ondanks dat het nog geen vier uur is, nemen we toch een Cup-a-soup met heet water uit de tweede thermoskan. Als we Nieuw-Beijerland naderen, zien we dat het daar al regent, terwijl wij nog in de zon rijden.

In de metro naar huis constateren we dat het toch mooier weer was dan voorspeld. In plaats van 80% regen, schatten we dat we voor 20% in de regen hebben gereden. En dat de zon zich ook van zijn beste zijde heeft laten zien.

Nog steeds 98 te gaan.

maandag 5 november 2007

De Hoofdige Boer

De vaste lezers weten dat Josephine en ik snel bezwijken voor verleidingen, zoals een pannenkoek, een terras of een treinstation. De uitnodiging van oud-collega, Arina om eens in de Achterhoek te komen logeren, grepen wij dan ook met beide handen aan. We begonnen met data te prikken in juni en kwamen uiteindelijk uit op 19 en 20 oktober.

Zijn er eigenlijk pontjes in de Achterhoek? Nee, of toch wel, een over de Berkel. Josephine rekent al snel uit dat we dan met de trein naar Zutphen kunnen gaan en van daaruit eerst het pontje kunnen doen.

De fietskaart uit 2005 is een beetje gescheurd op de vouwen, maar biedt voldoende houvast voor de te rijden route. Voor Almen steken we de Berkel over in de hoop op deze wijze vanzelf het veer tegen te komen. In Almen komen we bij de kerk het beroemde gedicht ‘De Hoofdige Boer’ van Staring tegen. Daar beschrijft hij de wekelijkse gang naar het Almense kerkje:

Men raakte in zweet op ‘t lange pad
Men vatte kou in ‘t modderbad
En de ijver om ter kerke te gaan
bracht buikpijn en geen stichting aan

Bij de Hoofdige (= koppige) Boer naast de kerk worden we uitgenodigd voor een kopje koffie, maar dat mag nog niet. We hebben nog geen 20 kilometer afgelegd. Het eerste kopje koffie mag nl. pas na 20 kilometer genuttigd worden. Deze regel is ingesteld omdat we anders van terras naar terras fietsen en onze gestelde doelen niet halen.

Na Almen komen we bij een mooie ophaalbrug. We zien voorzieningen om kano’s aan land te halen en weer na de stuw te water te laten, maar geen pontje. Met een “dan zal hij wel opgeheven zijn” fietsen we weer verder. Als we het landgoed Velhorst net verlaten hebben, zien we een uitnodigend bankje. We eten een boterhammetje en een Snelle Jelle en we mijmeren zo nog wat over het niet gevonden pontje. Mijn intuïtie zegt dat het pontje er toch moet zijn. Ik besluit het nummer van het kantoor Graafschap van de Vereniging Natuurmonumenten te bellen. De hoorn wordt opgenomen, maar na enig geschuifel wordt de verbinding verbroken. Waarschijnlijk een peuter die de telefoon opneemt en weer neerlegt. Na drie keer proberen heb ik ineens mama aan de lijn. Ze weet het antwoord niet, maar ze zal het eens vragen aan haar collega’s. Prompt komt er een jongeman aan de lijn die duidelijk tekst en uitleg geeft. We moeten een paar honderd meter terug en dan rechtsaf slaan en na een slagboom rechtsaf langs de Berkel gaan.

Het pad langs de Berkel blijkt een voetpad te zijn. We wagen het erop. Het fietsen gaat zwaarder en zwaarder. Het lijkt of we de hele aarde aan onze fiets hebben hangen. Na ruim een kilometer bereiken we hijgend het pontje. Aan de overkant ontwaren we de Koepel van Staring. Ondanks het feit dat het een voetveer is, zetten we onze fietsen er toch op. Op de kaart staat aan de overkant een weg afgebeeld; we moeten onze weg dus kunnen vervolgen. Aan de overkant de fietsen er weer af, een klaphekje door, een weiland oversteken en nog een klaphek, maar nu met een uitgesleten trapje erbij. De koepel is helaas gesloten. We lopen erom heen. We proberen links en rechts een uitweg te vinden. Aan alle kanten lopen we vast op gesloten hekken en prikkeldraad. Dan maar weer dezelfde weg terug.De hindernissen verwerken we nu in de omgekeerde volgorde. Al met al zijn we een uur verder als we het bankje weer passeren. Maar goed, missie geslaagd.

We vervolgen onze weg naar Winterswijk en doen een tussensprintje met de trein. Het vervoer wordt hier verzorgd door Syntus. Wat een luxe! De instap is gelijk aan het perron. We kunnen onze fietsen er zo in rijden. Er is zelfs een gordel waar je je fiets mee kunt vastzetten. Bij het volgende station stappen we uit en we vervolgen onze weg over een niet meer in gebruik zijnde spoorweg. De laatste 10 minuten krijgen we nog een bui op onze kop.

‘s Avonds genieten we van een heerlijke preitaart. Hiermee heeft de heer des huizes, Martijn, ooit Arina verleid. Josephine en ik kunnen ons dat wel voorstellen.

De volgende dag worden we aan de ontbijttafel begroet met een “Het is buiten 1°C.” Daar schrikken wij niet van. Wij zijn altijd voorbereid op alle soorten weersomstandigheden. Met handschoenen aan vertrekken we richting Doetinchem. We komen al snel in Bredevoort, het bekende boekenstadje.

Verder voert onze tocht door het kleinschalige landschap van de oostelijke Achterhoek. Prachtige zandwegen, fraaie houtwallen langs eeuwenoude essen met goed onderhouden Saskische boerderijen met houten topgevels. Aalten is net als Rome op zeven heuvels gebouwd. De afwisseling tussen het zwak golvende landschap met daartussen kronkelende beken geeft het gebied een sfeer van harmonie en schoonheid.

Zodra we het spoor over rijden in Doetinchem, is het gedaan met de schoonheid. Beton overheerst, maar wij kijken tevreden terug op onze tocht.

Een pontje gedaan, nog 98 te gaan.

dinsdag 4 september 2007

“Eet maar rustig je pannenkoek op ...

dan kom ik jullie over een uur halen” riep de pontbaas. “Helemaal niet, we zitten hier al 40 minuten en we willen ons label niet opgeven.” Josephine propt gauw de laatste happen in haar mond. Ik rol de rest van mijn pannenkoek in een servetje.

Labels
Het was voor het eerst dat we de methode van labels tegenkwamen. Toen we aankwamen zaten er nog een paar labels in het bakje en inmiddels waren er meer mensen gearriveerd dan er labels waren.
Met z’n twaalven zitten we gezellig rond de pontbaas. De pontbaas vertelt dat hij in deze zomer een keer heeft meegemaakt dat hij op 80 keer varen, slechts 1 passagier had. Een oudere man schept op over z’n fiets met hulpmotor en dat hij daarmee 4.500 km per jaar rijdt. Achteloos bedekken wij onze kilometerteller waar slechts ruim 1.000 op staat.

Vanochtend zijn we om 11 uur op het station van Ermelo gestart met ons jaarlijkse fietsweekend. Bij strand Nulde zijn we het het Horsterveer overgevaren naar Zeewolde. Een ongezellig veer met ongelooflijk veel ruimte onderin voor de fietsen. Met aan de ene zijde Flevoland en aan de andere het Veluwemeer zijn we naar het volgende veer gefietst, waarmee het verhaal aanving.

Aangekomen in Nunspeet, gooit de pontbaas de 12 gele labels weer in het bakje voor de volgende overtocht. Er moeten nog mensen achterblijven, maar zo te zien, vinden ze dat niet erg. Het is immers prachtig weer. Josephine heeft de route via de fietsknooppunten al uitgestippeld. Alle nummers staan op een blaadje onder elkaar bovenop haar fietstas. Het is heel ontspannen rijden. Je volgt gewoon de bordjes en bij een volgend knooppunt roept Josephine het volgende nummer. Op sommige stukken rijden er behoorlijk veel fietsers en even later fietsen we weer helemaal alleen.

IJzeren paarden
De volgende dag staan 3 pontjes over de IJssel op het programma. “Het wordt een zware dag” kondigt Josephine aan. Als ik de rijtjes met knooppunten voor vandaag zie staan, zakt de moed mij in de schoenen. “Reken maar op 70 kilometer” waarschuwt Josephine. “Dan moeten we onze eerste stop pas na 30 kilometer doen.” Eigenlijk moet je je eerste stop op twee derde doen.” Na enig rekenwerk kom ik uit op 46 kilometer. Naar het eerste pontje is het 27,5 kilometer. We vinden dat een mooi punt om pauze te nemen. Bij Hattem aangekomen, blijkt net de Eneco-tour langs te zijn geweest en we wurmen ons tussen de toeschouwers door die zich verspreiden. In Hattem zelf wordt de Hertog van Gelre binnengehaald. We stappen af. “Kijk, ijzeren paarden” zegt een ruiter in het gevolg van de hertog, als hij ons ziet. Bij een authentieke oven kopen we een krakeling en we hopen dat hij vers is en niet uit de Middeleeuwen.

Hoge waterstand
De mensen die van de eerste pont over de IJssel afstappen, waarschuwen ons dat het aan de overkant heel drassig is. We lachen een beetje ongelovig en stappen aan boord. Aan de overkant zien we dat het toch wel serieus is. Iedereen begint nu zijn schoenen en sokken uit te doen en de broekspijpen op te rollen. De vraag is: “Haal je de de overkant, als je hard fietst?” Het lukt verschillende mensen en ik waag het er ook op. Ineens stopt het meisje voor mij, maar ik zie door het heldere water dat de betonplaten breed genoeg zijn om haar te passeren. Met gejuich word ik ontvangen op het droge. Het water is opgespat tot aan mijn kruis, maar het droogt snel. Josephine laat zich niet gek maken. Die schrijdt rustig door het water. Dan zijn de wachtenden aan de beurt om de oversteek te wagen. Sommigen doen dat al fietsend, maar de meesten lopen. Als er een klein meisje valt, stijgt er een “ach” op.

Het kabelmotorveer “Het Wijhese Veer”. voor alle verkeer van Wijhe naar Vorchten, is een veer van duizend in dozijn, zodat we vergeten het te fotograferen. Terwijl ik pruimen koop bij een tafel met een blikje als kassa, maakt Josephine achteraf nog een foto. In de verte zie ik een bekend figuur aankomen en jawel hoor: “Het is Gert Meydam, directeur van STIPP te Deventer”. We fietsen verder door de buitenwaarden en opeens is het fietspad afgesloten, maar er rijden twee mensen om de afzetting heen. “Een klein beetje water, meer niet” roept een van hen. We rijden door en inderdaad: een lange plas en daarna nog een, maar wij kunnen nu alles aan.

Kozakkenveer
Omdat we nog een lange rit naar huis voor de boeg hebben, besluiten we nog een pannenkoek te eten. Josephine overhandigt mij meteen de flacon met crazy stroop met de woorden: “Dat lijkt me echt iets voor jou.” Ik schilder een apenkop.
Terwijl we staan te wachten op het Kozakkenveer, vertelt een vrouw dat het waterpeil het weer toelaat om te varen. Wel is er een voorziening getroffen met een rij pallets om het veer goed te kunnen bereiken. Het naam Kozakkenveer herinnert aan de kozakken die in 1813 ons kwamen bevrijden van de Fransen. Op dit smalle stuk in de rivier werd een schipbrug aangelegd van ruim twintig beurtschepen, waar de kozakken met paard en al overheen konden marcheren.

Mobiele ijssalon Jan Rozeboom
Josephine heeft hier eerder gefietst en ze heeft mij al lekker gemaakt dat 5 kilometer voor ons eindpunt een grote ijskraam staat, midden in het bos. Op het moment dat we arriveren, vliegt er een insect in mijn mond. Terwijl ik hem naar buiten werk, steekt de wesp nog gauw in mijn tong. De angel heb ik er snel uit, maar de pijn wordt almaar erger. We lopen snel naar de ijskraam en ik roep gauw: “Twee bolletjes, groen en roze.” Haastig steek ik mijn tong in het ijsje en langzaam begint de pijn weg te ebben. Was het nu toeval dat die wesp op deze plaats mijn mond invloog of was die wesp er, omdat die ijskar er stond?

Aan het eind van de dag staat er 79,5 kilometer op de teller.

De volgende dag vertrekken we op ons gemak naar het laatste pontje van dit weekend: het kabelmotorveer “Het Wijhese Veer” over de IJssel. Met dit veer zijn we over de helft! Nog 99 te gaan.

woensdag 8 augustus 2007

Een rondje Tholen

Zeeland afficheert zich met het motto “Fiets een Rondje met een Pontje” met zijn toeristische veerdiensten tussen de eilanden. In 2005 hadden wij ons al eens daardoor laten verleiden voor ons jaarlijkse fietsweekend. Welgemoed begonnen we op vrijdagmiddag in Bergen op Zoom met de overtocht naar het eiland Tholen. Aan de andere kant van het eiland zouden we om 5 uur ‘s middag vanuit Gorishoek kunnen overvaren naar Yerseke op Zuid-Beveland. Toen we bij de boot zaten te wachten, spotten we algauw twee heren die ons weleens zouden kunnen gaan overzetten. Van verre riepen ze al: “Jullie hebben geluk, dames” “Hoezo?” “Vanmiddag om 1 uur hebben we niet gevaren vanwege de harde wind.” Slik. “En wat hadden we dan moeten doen? We hebben nl. een hotel geboekt in Goes, waar ons mede-reisgenoten al op ons wachten.” “Terugrijden naar Bergen op Zoom over de brug en dan over land naar Goes” Hoewel het nog lang genoeg licht zou zijn, trok het idee ons niet echt aan. Maar, zoals gezegd: we hadden geluk. Een prachtige tocht volgde over de Oosterschelde, waar we links en rechts werden ingehaald door mooie, grote zeilboten.

We hadden in 2005 uitgebreide informatie opgevraagd bij de Zeeuwse VVV over de vaartijden van de veren. Toen Josephine ging plannen, kwam ze er al snel achter dat de dagen in de week en de tijden waarop de veren voeren niet op elkaar aansloten. Eenmaal op een eiland zat je daar gevangen. Met grote moeite had ze de planning rondgekregen.

De volgende dag staken we het Veerse meer over naar Noord-Beveland om later bij Kortgene weer over te steken naar Zuid-Beveland. Een geïmproviseerd bordje gaf aan dat het veer op zaterdag niet voer. Aan de overkant zagen we een schip liggen waarvan we het flauwe vermoeden hadden dat dat wel eens het veer kon zijn. We besloten te wachten en jawel na enige tijd maakte hij zich los van de wal en kwam onze kant op. Het bleek een boot te zijn die normaal met gezelschappen de zee op gaat om te vissen. Als ze geen gezelschappen te vervoeren hadden, namen zij het veer waar.

Op zondag stond Zeeuws-Vlaanderen op het programma. Op het terras bij de aanlegplaats van het eerste veer vroegen wij aan de serveerster of het veer vandaag wel voer. Het waaide nl. nogal. Ze raadde ons aan toch maar even te bellen. Het veer Hoedekenskerke – Terneuzen was uit de vaart genomen en de andere veren over de Westerschelde ook. Ons restte slechts een teleurstellende terugtocht naar Bergen op Zoom.

Deze ervaring indachtig besloten we voortaan geen meerdaagse tocht in Zeeland meer de organiseren. Op een dag op en neer tussen Tholen, Sint Philipsland en Schouwen-Duiveland met het passagierschip Epico leek heel kansrijk. Wie wil er nou niet over de Mosselkreek en de Krabbenkreek varen tussen Sint Annaland, Anna Jacoba en Zijpe. In het verenboekje werd deze tocht als 2 pontjes beschreven.

Op 4 augustus 2007 zijn we weer met de trein naar Bergen op Zoom gegaan en over de brug naar Tholen. Het veer hadden we immers al op 11 augustus 2005 gedaan. De brug noteerden we mentaal voor ons volgend project: alle bruggen van Nederland overfietsen. Aangekomen in Sint Annaland zagen we veel boten in de haven liggen, maar niet de Epico. Na wat heen en weer gevraag was het duidelijk. De Epico voer niet meer. Dan maar vanaf het terras genieten van de Krabbenkreek en daar beslissen wat we verder doen. Het was laag tij en we zagen de boten op hun kant op de blinkende slikken liggen en in het midden een smalle vaargeul. We besluiten het eiland Tholen rond te fietsen.

Even verderop genieten we op een bankje van de sprakeloze stilte die daar heerst.
De populier is nu niet bepaald een spraakmakende boom, maar die lange wegen met aan beide zijden populieren heeft toch wel wat. In Stavenisse kunnen we het appelgebak niet weerstaan. Regelmatig doemen velden met allerlei kleurige bloemen op. Het zijn akkers waar bloemzaad wordt geteeld, van één-jarige soorten zomerbloemen. Daarnaast zijn er de “gewone” akkers met aardappelen, tarwe, suikerbieten en uien. In Sint Maartensdijk worden we weggeblazen door keiharde muziek uit de jaren tachtig. Temperaturen die we onderweg zien, variëren van 28 tot 34°C. Ondanks dat we bij elk rustpunt water hebben getapt, is het water schoon op als we op het station Bergen op Zoom arriveren.

Tevreden stellen we vast dat we wel de 2 pontjes hebben gemist, maar dat we deze 2 wel kunnen afstrepen. Geen pontjes gedaan, maar toch 2 minder te gaan: 105.

woensdag 11 juli 2007

Veenbonken

Volgens de ongeschreven regels van het Pontjesreglement is het niet toegestaan de pontbaas te bellen voor nadere informatie over de afvaarten. Het boekje van de Vereniging Vrienden van de Voetveren is het enige middel dat geraadpleegd mag worden. Voor het pontje dat we deze dag, 30 juni 2007, op het oog hebben, zijn de vaartijden heel expliciet aangegeven. Vertrek Noorden om 12, 14 en 16 uur; vertrek Nieuwkoop om 13, 15 en 17 uur.

Voor het station Woerden raadplegen wij de kaart. Het pontje staat er niet op. Dat is niet verwonderlijk, omdat het alleen maar in de zomermaanden vaart. Kwart voor elf. Wat is wijsheid? Naar Nieuwkoop rijden of naar Noorden. Vanaf Woerden liggen ze in elkaars verlengde. De keuze is gauw gemaakt. We rijden naar Noorden en beslissen daar verder.

In Kamerik fietsen we langs de Kamerikse Wetering waar we een bord middenin zien staan, waarvan we de tekst niet helemaal begrijpen. Het gaat over ongewenst riet. Ons lijkt dat riet altijd welkom is. En wij fantaseren door dat het mischien wel om de meisjesnaam Riet gaat en dat we op een aloude vete over Riet zijn gestuit. De volgende borden duiden echter op een conflict tussen de bewoners en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden over het wel of niet uitbaggeren van de wetering.

Een mooi zandpaadje over een dijk brengt ons bij het Woerdense verlaat. Om 20 voor 12 arriveren we in Noorden. Terwijl Josephine de aankomst- en vertrektijden leest, lees ik de woorden “eigen gemaakte appeltaart“. “Als we snel op de fiets stappen, dan zijn we nog op tijd in Nieuwkoop om daar het veer te nemen. Vijf kilometer tegen de wind in een kwartier? Dat moet lukken.” “En als we het niet halen?” “Dan rijden we weer terug naar Noorden en dan nemen we die van 1 uur.” “In alle gevallen hebben we dus appeltaart?” “Ja.”

In Nieuwkoop proberen we de Hollandse kade te vinden. Als we het VVV-kantoor binnenstappen, begint de torenklok te slaan. Dat veer halen we dus niet meer. Binnen worden we uit de droom geholpen: “Het veer vertrekt of uit Noorden of uit De Meije.” Als we buiten komen, slaat de klok nog steeds. Dat lijkt me meer dan 12 slagen. Voor de wind zijn we zo weer terug in Noorden, waar het appelgebak op ons wacht.

Het wordt steeds drukker op het terras. Moeten die ook allemaal mee? Niet alleen het aantal mensen neemt toe, maar gelukkig ook het aantal boten dat passagiers komt ophalen. Blijkbaar is het een geliefde vertrekplaats om over de Nieuwkoopse plassen te varen. Als het veer aankomt, stappen er 2 mensen met de fiets af en wij blijken de enige twee te zijn voor de terugreis. Onze fietsen worden aan boord gereden door de veerbootkapitein. Wat een service! Dat maken we niet vaak mee.

De door zonne-energie aangedreven motor hoor je nauwelijks. Al snel maken we ons los van de andere boten. De kapitein wijst op de boten die achter ons varen, waar inmiddels paraplu’s zijn opgestoken: “Die moeten 20 euro betalen en ze zijn overgeleverd aan de natuurelementen. Hier zit je voor een paar euro’s droog.”

Links en rechts manshoog riet. Je hoort veel vogels, maar je ziet ze niet. De kapitein vertelt dat hij laatst nog een buizerd heeft gezien en dat de mensen in de boot het zo knap vonden dat hij hem herkende. Nou, zegt hij, dat wist ik natuurlijk niet zeker, maar het is meest voorkomende roofvogel in Nederland. Je zit dus al gauw goed. Ik beaam dat ik ook al gauw roep dat ik een buizerd ontwaar als ik een grote vogel zie cirkelen in de lucht.

De vaarroute staat aangegeven, maar af en toe wijkt de kapitein van de route af om ons wat doorkijkjes te laten zien, zoals een stukje plas vol met waterlelies. Ik zeg maar niet dat ik vanuit mijn huiskamer uitkijk op waterlelies. Toegegeven, ik zie met diezelfde blik ook graffiti op de brug. Dan is dit toch idyllischer.

Verderop wijst hij ons op een veenbonk. Dat is een stuk veen dat losgeschoten is en op die manier een eilandje vormt. Uit de verte lijkt het wel de rug van een nijlpaard. Ook zien we stapeltjes turf. Zo varen we 3 kwartier door de prachtige natuur en je kunt je nauwelijks voorstellen dat je je in de Randstad bevindt.

Bij aankomst worden de fietsen weer keurig van boord gehaald en we krijgen het advies om niet naar theetuin “De Meije” te gaan, omdat je daar eerst 4 euro toegang moet betalen. We waren toch al van plan om de andere kant uit te fietsen. Dus, dat komt goed uit. Josephine is net een week ziek geweest en daarom besluiten we de terugreis naar Woerden te aanvaarden. Ons doel hebben we immers al bereikt.

Vandaag 1 pontje gedaan, nog 107 te gaan.

woensdag 13 juni 2007

Eerst bloeiende boomgaarden zien en dan sterven.

"Jullie lijken wel gek", mompelt mijn echtgenoot bij het afscheid. Tsja, wie gaat er nu fietsen met windkracht 6 en 80% kans op regen. Wij dus. We hadden de weerberichten goed in de gaten gehouden. Zodoende wisten we dus dat we de wind schuin achter zouden hebben. Deze dag, 12 mei 2007, staan de voetveren over de Linge op het programma. Heen met de trein naar Gorinchem en terug vanuit Tiel.

Met mijn nieuw verworven OV-chipkaart check ik in bij het metrostation om naar station Rotterdam Blaak te gaan. Vanaf het metrostation kun je namelijk rechtstreeks naar het perron van de NS lopen. Verontrust vraag ik mij af hoe ik dan moet uitchecken. Als ik niet uitcheck dan denkt die kaart dat ik eeuwig op reis ben. Mijn ongerustheid was voor niets. Bij de lift stond een uitcheckpunt dat tegelijkertijd de lift in beweging zette. Er wordt € 1,63 afgeschreven. Is dat nu goedkoper of duurder dan een strippenkaart? Een 15-strippenkaart kost € 6,80 en naar Blaak had ik vroeger 4 strippen nodig. Hoe langzaam de lift ook gaat, ik kom er niet uit.

Op het fietsbalkon tref ik Josephine niet aan. Die zal wel in het andere gedeelte zitten, dacht ik. En jawel hoor. Op station Dordrecht stappen we over op de trein naar Gorinchem. Op het fietsbalkon staat al een herenfiets. Op het bankje daar tegenover zit een jonge vrouw. Nou, we zetten onze fietsen er maar tegenaan, zei ik. “Waar stappen jullie uit?” zegt de jonge vrouw. “Gorinchem” antwoordden wij. “Ik ga naar Leerdam, dus jullie kunnen jullie fietsen er gerust tegenaan zetten.” “Is dat jouw fiets dan?” “Nee, van mijn vader.” Alsof bij een herenfiets altijd een heer hoort.
Ze verbaast zich erover dat we met dit slechte weer gingen fietsen. Zelf moet ze wel op pad, want ze is vandaag verkeersregelaar bij de Glasstadwandeling van Leerdam. “Heb je dan ook zo’n stoer hesje met “verkeersregelaar” erop? Dat bevestigt zij. “Een lichtgevende stok om het verkeer te regelen, is het ultieme.” Dat begrepen wij wel. “Maar die krijg je alleen maar als je op heel drukke punten het verkeer moet regelen,” vervolgt zij. “Elk jaar worden we opgeleid door de politie.”

In Gorinchem stappen we op de fiets om de Linge op te zoeken. Het lijkt ons logisch dat de Lingebrug over de Linge ligt, maar het steekt toch anders in elkaar. Na iets te lang richting Dalen te hebben gereden, vinden we uiteindelijk toch de Linge en die hebben we daarna niet meer uit het oog verloren. Bij Fort Vuren begint het te regenen. “Regenpak aan of nog niet?” “Nog maar even wachten.” “Nu gaat het toch wel heel hard regenen” De eerste verregende deelnemers van de Glasstadwandeling komen ons al tegemoet.”

We zijn weer te laat voor de bloesem. Elk jaar neemt Josephine zich voor om een fietstocht in de Betuwe te maken als de boomgaarden bloeien. Tot op heden is ze daar altijd te laat voor of veel te vroeg. Het is maar net hoe je het bekijkt. Napels heeft ze al gezien. We maken er dus maar van “Eerst bloeiende boomgaarden zien en dan sterven.” We troosten ons met de gedachte dat het dan wel heel erg druk zal zijn. Nu hebben we het rijk alleen. Over mooie grindpaden rijden we richting het eerste pontje. “Wat raar dat die takken zo overhangen. Het lijkt wel of hier nooit iemand fietst. Ik word hier natter van dan van de regen.” En dan is daar ineens de steiger van het pontje, met bel. Als een weermannetje komt de pontbaas uit zijn huisje en hij snelt ons vanaf de overkant tegemoet. We zijn de eerste klanten. Gisteren is er niemand geweest. Hij praat aan een stuk door. Het valt ook niet mee om de hele dag te wachten. Tussendoor verklaart hij ook waarom die takken zo hangen. Dat komt door de regen. Ja, stom. Dat hadden we zelf ook wel kunnen bedenken.

Eerst maar even een boterhammetje met soep, voordat het water te veel afkoelt. De zon piept door de wolken heen. Het is toch verstandig dat we op pad zijn gegaan.

We vervolgen onze weg langs de Linge. Langs Leerdam en Fort Asperen. Aangekomen in Beesd vinden we het tijd voor koffie en chocolademelk. Het is een leuke zaak. Rechts een winkel met houten kinderspeelgoed en links de lunchroom. Waarom kom je dat soort winkeltjes altijd tegen als je net niets nodig hebt? Koortsachtig ga ik na of ik eerdaags nog naar een kinderverjaardag heb. Onzin, ik heb zelden een kinderverjaardag. Als we onze regenjacks weer aan willen doen, blijkt dat de binnen- en de buitenkant even nat. Is dat zweet of lekkage?

Josephine leest altijd de kaart en negeert bordjes van fietsroutes. Het lijkt wel eens of ze expres een andere kant op gaat. Zij stippelt haar eigen route uit. Het valt mij vandaag op dat we vandaag vaak het bordje Lingeroute volgen. Ik let namelijk altijd op de bordjes. Op het landgoed Mariënwaerdt mis ik zowaar een bordje en ziet Josephine hem wel en gaan we hem ook nog volgen! Even later zie ik ineens een bordje “veerstoep” en we buigen gelijk rechtsaf. Bij de veerstoep aangekomen, zien we aan de overkant een paar mannen staan verven. Met druipende kwasten kijken ze verbaasd naar ons alsof we geesten zijn, die uit het bos tevoorschijn zijn gekomen. Ineens dringt het tot ze door dat we wel eens zouden willen overvaren. Ook hier zijn we weer de eerste klanten. “Wie gaat er ook op zo’n dag fietsen”, vraagt de veerbaas zich af. “En verderop ligt een brug, waarom gebruiken jullie die niet?” Hier zijn we niet tegen bestand en we zwijgen. Aan de overkant maar weer een boterhammetje.

In Geldermalsen rijden we ineens tegen het station aan. Hmmm, dat is wel heel erg verleidelijk. We hebben er dan 40 km op zitten. Naar Tiel is het nog zo’n 15 km. Schuin voor de wind moet dat nog lukken. Op het station van Tiel drinken we nog wat met stuk rozijnenbrood. We stellen vast dat we 30% van de dag regen hebben gehad en dat het dus reuze is meegevallen.

Vandaag 2 pontjes gedaan, nog 108 te gaan.

maandag 14 mei 2007

Pontjestocht op 7 april 2007

Nog 110 te gaan

“Gaan we a.s. zaterdag nog fietsen?”
“Ja, ik zoek wel een pontje uit.”
Zo begint altijd onze afspraak voor een fietstocht. We zetten daarna de conversatie per e-mail voort:

“De meeste seizoenspontjes beginnen half april, maar ik heb er 1 gevonden die 1 april start:
NH 34 Haarlem, Zuid-Schalkwijk-Cruquius over de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder (met theehuis!)
Vervolgens kunnen we 3 motorveren over het Noordzeekanaal doen, bij Velsen, Spaarndam en Velsen Zuid (deze laatste vaart naar het Centraal station van Amsterdam, uurdiensten)”
Kies maar.”

“De wind lijkt zaterdag zuid-west te zijn: we vertrekken vanaf Haarlem en stappen dan weer in Amsterdam op.
Waarschijnlijk kunnen we ze dan allemaal doen.
Je kunt vanaf Blaak zonder overstappen. Ik stap dan op Den Haag HS in dezelfde trein (9.32 of 10.02).”

“Ik kies voor die van 9.32 vanaf Blaak.
Zojuist kreeg ik een nieuwsbrief dat de veer tussen Velsen Zuid en Velsen Noord is opgeheven en verkocht is aan Amsterdam. Ik vind het wel vreemd, want het is een motorveer voor alle verkeer en altijd druk bezet naar mijn gevoel.”

Keurig op tijd arriveert de trein in Rotterdam Blaak. In Schiedam-Centrum stappen nog 2 fietsers in.
“Waar stappen jullie uit?”
“Amsterdam-Sloterdijk”
“Oh, dan moeten jullie fietsen achter de mijne, ik moet er nl. in Haarlem uit.”
In Delft komt er ongemerkt nog een fiets bij.
“Een fiets van een student; die stapt waarschijnlijk in Leiden uit”, weet mijn vriendin met een kennersblik, wanneer ze in Den Haag Hollands Spoor opstapt.
Het klopt en we kunnen de fietsen met een gerust hart achterlaten op het balkon tot Haarlem.

We vergelijken het boekje met de overzetveren in Nederland van de Vereniging Vrienden van de Voetveren met de fietskaart en stellen vast dat we eerst naar het zuiden moeten rijden, richting Bennebroek. Na veel omzwervingen vinden we de plaats Cruquius en dan is het veer snel gevonden. Het mooie theehuis verdient een bezoek. En we zijn trouwens toe aan een kop koffie respectievelijk een kop chocolademelk. Het veer komt elke 15 minuten, dus we hebben nog alle tijd om foto’s te maken.

Het pontje is gratis; als we een paar euro in de fooienpot doen, wordt dit begroet met het luiden van de bel.

Op naar Velsen, maar de wind blijkt niet zuid-west te zijn, maar uit het noorden te komen. Na uren tegen de wind in gefietst te hebben, zijn we eindelijk in Spaarndam aangeland. Een lieflijk plaatsje met een mooie sluis en uitnodigend terras.
“Wat doen we? Pikken we lekker een terrasje of fietsen we door naar Buitenhuizen om de pont naar Assendelft te nemen en vervolgens naar Zaanstad te rijden en daar de trein naar Amsterdam te nemen?”
“Het is al laat, laten we lekker in de zon gaan zitten.”

Sinds 1998 ondernemen wij regelmatig fietstochten met daarin minimaal 1 pontje. We willen alle pontjes uit het boekje van de Vereniging nemen, samen én op de fiets. Maar zoals uit bovenstaand relaas blijkt, bezwijken we snel voor koffie, appelgebak, pannenkoeken of een mooi terras.

We hebben er inmiddels 90 gedaan, nog 110 te gaan!

7 april 2007