Op een bankje op een kerkplein in Noordwijkerhout zitten we onze boterhammen op te eten.
‘De kerk heet de Sint Victorkerk. Dat heb ik net op een bord gelezen,’ zeg ik.
‘Wie is Sint Victor?’ vraagt Josephine.
‘Dat weet ik niet en we gaan het ook niet opzoeken.’
‘We gaan het niet opzoeken,’ antwoordt Josephine.
‘Het zal wel een of andere martelaar zijn,’ veronderstel ik.
‘Valt het je trouwens op dat er veel mensen van de
begraafplaats naast de kerk komen?
‘Natuurlijk! Het is 2 november: Allerzielen.’
Deze dag nodigt ons uit om stil te staan bij onze overleden
dierbaren. Allerzielen gaat over respect, verbondenheid en liefde voor de
‘mensen van voorbij’, de mensen die niet meer bij ons zijn en tegelijk soms zo
aanwezig in ons leven.
Onze dag is begonnen
bij restaurant De Engel in Lisse. Nadat we onze fietsen van de auto hadden
geladen, gingen we op zoek naar het pontje dat hier dichtbij lag. Al fietsend
speuren we in het rond totdat ik hem ineens in de verte ontwaar. Maar hoe komen
we daar? Daar bij dat hek misschien? Ja, het geeft toegang tot het Ommetje Poelpolder.
Na de balanceeract via het opstapje over het hek, staan we in het lange, natte
gras. Maar waar loopt het pad nu? Laten we maar eens naar dat andere hek lopen.
Hier is al heel lang niemand meer geweest. Nergens is het gras plat getrapt.
Terwijl we hinkepinken door het gras: we hebben allebei last van een heup,
bereiken we dan toch het pontje. Mmm, vertrouwen wij dit wel? Het touw is
gerafeld en er ontbreekt een plank. We kunnen het vlot, want meer is het niet,
niet aangesloten aan de kant krijgen. ‘Kijk, er groeien paddenstoelen op.’
‘Ik ga hier mijn oude botten niet aan wagen.’ ‘Ik ook niet.’
‘Dertig jaar geleden waren we er wel op gestapt.’
‘Twintig jaar geleden ook nog wel.’
‘Zeker, en tien jaar geleden ook nog wel.’
‘Je streept hem toch wel “als gedaan” af? vraagt Josephine hoopvol.
‘Ja, anders krijgen we het project nooit af.’
Eindelijk kunnen we aan ons rondje fietsen beginnen. We
volgen de knooppunten die ons langs de geestgronden leiden en uiteindelijk gaan
we de duinen in. Reden we eerst op overhuifde paden met bladeren in alle
kleuren, nu volgen we de golvende paden in de duinen. Op een gegeven moment
zijn we van de route afgedwaald en ik vraag welke kant we op moeten voor
Noordwijk. We krijgen aanwijzingen en halverwege komt het woord Hotel Fletcher
voorbij. Dat is het enige wat we onthouden. Daar drinken we koffie,
respectievelijk thee met appeltaart.
Nu vlug naar de auto, het begint koud te worden. In de auto
passeer ik op een gegeven moment Wassenaar. Als ik hier afsla, kan ik het graf
van mijn broers nog bezoeken. Dorus ligt op de Noorthey en Johan op Agatha,.
beide in Leidschendam Tegelijk bedenk ik me dat ik eigenlijk een fan ben van
het gedicht van Mary Elizabeth Frye: ‘Do not stand at my grave and weep; I am
not there …’
Ik rijd door en denk aan de begrafenis van Dorus. We wisten niets van zijn wensen, behalve dat hij een uitvaart met een koets en paarden wilde. Gelukkig had hij ook het bedrijf opgegeven dat dit soort diensten verleende. Een adresboekje was er niet. Mijn broer Willem en ik gingen bedenken wie we zouden kunnen uitnodigen en die mensen wisten weer andere mensen die we zouden kunnen uitnodigen. Uiteindelijk hadden we twintig mensen bij elkaar.
Tja, van welke muziek hield
hij? Het moest iets met paarden en koetsen zijn, bedacht ik. Ik heb het: ‘De
postkoets’ van de Selvera’s https://www.youtube.com/watch?v=kD86YYuEuIYen
‘In een rijtuigie’ https://www.youtube.com/watch?v=rBrIG8eKs9A.
‘Wilt u eerst naar binnen? vroeg de uitvaartbegeleider. ‘Nee, we gaan allemaal
gelijk. Het lied begint met hoorngeschal dat moet iedereen horen.’ En zo
geschiedde. Toen we het uitvaartcentrum verlieten en de begraafplaats op
liepen, begeleidden de beverige stemmetje van Wim Sonneveld en Leen Jongewaard
ons nog een tijdje.
Ik vond het wat wrang dat iedereen het prachtige rijtuig met de zwarte paarden
met zwart kleed en zwarte pluimen kon zien, behalve Dorus.
Willem en ik hadden al bedacht dat we op de bok zouden meerijden en scheef
zouden gaan bij ieder bochie. Helaas was er geen plaats voor ons. We gingen
de auto halen en ik zette het dak open. Op mijn teken voegde de koets voor mij
in. We hoorden het geruststellende geklop van de paardenhoeven. Op elk
kruispunt stonden verkeersbegeleiders; stoplichten golden niet voor ons.
Kinderen in de klas sprongen opgewonden op en neer, toen ze de koets zagen.
Ik had gevraagd of de koets langs Dorus zijn vroegere stal kon gaan. Nee, dat
kon niet, de route was helemaal uitgestippeld en we gingen niet over de
hoofdweg. Dat begreep ik nu wel.
Op de steen een afdruk van de luchtfoto van zijn tuinderij. Die had hij ingelijst op zijn kamer hangen. Gelukkig had hij daarvan wel aangegeven naar wie het schilderij moest. |
Johan z’n begrafenis was minder spectaculair. Aan hem had ik nog van alles kunnen vragen, maar veel vragen werden met een schouderophalen beantwoord. Of: Welke muziek? ‘Iets van Andre Rieu.’ Er was wel een adresboekje, maar niet bijgewerkt. Verschillende rouwkaarten kwamen te laat aan.
Op zijn braak liggende tuinderij heb ik hier en daar aarde geschept; de gasten mochten dit op de kist gooien.
Laatst vroeg mijn enige overgebleven broer: ‘Blijf je nog
even leven?’