dinsdag 30 december 2008

Ark van Noach

Een van mijn klanten adviseer ik over de ontsluiting van informatie over Duurzaam Openbaar Vervoer. In mijn advies neem ik uiteraard ook de pontjes mee.
Probleem
De kortste route voor fietsers uit Amsterdam-Noord richting Amsterdam Centraal is met de pont. Fietsers kunnen uit twee parallelle veerverbindingen kiezen. Een verkeerde keuze tussen de twee ponten kan vooral in de daluren, als de ponten minder vaak varen, voor een lange wachttijd zorgen. Op die momenten kan het de moeite lonen om naar een andere pont te fietsen, als deze eerder vertrekt. Die informatie is momenteel niet aanwezig. Veel fietsers gaan daarom op goed geluk naar de dichtstbijzijnde vertrekplaats.
Oplossing
Met dynamische routeadviespanelen kunnen fietsers informatie over de vertrektijden van beide ponten krijgen, voor zij een keuze moeten maken.
Doel en aanpak project
Het project richt zich op de ontwikkeling, plaatsing en het testen van zogenaamde ‘Fiets-DRIPS’. DRIP staat voor Dynamische Route Informatie Panelen. Eerst start het project met twee Fiets-DRIPS. Bij bewezen succes komen er maximaal vier Fiets-DRIPS bij.
Ik wilde wel eens met eigen ogen die Fiets-DRIPS zien.

Pontus
Pal achter Amsterdam CS ligt de veerstoep. Terwijl Josephine de route bestudeert die we aan de overkant gaan rijden, zodat we met een ander veer weer terug kunnen, aai ik Pontus.
Pomtus staat braaf naast zijn hok en weegt 3.000 kilo. De naam verwijst naar de Griekse zeegod Pontos. Het idee voor een kunsthond ontstond door het houten hok dat bij de ponten staat om de reiziger te beschermen tegen het tijdelijke hoogteverschil tussen het drijvende pontplatform en de kade. Deze houten constructie had veel weg van een hondenhok. Voor de komst van de hond is het hok omgetoverd tot een echt hondenhok, compleet met dakbedekking.
Beeldhouwer Tom Claassen, bekend van dierenbeelden, is de maker. Hij creërde eerder een groep olifanten langs de A6. Claassen over kunst in openbare ruimte: “Je probeert het toegankelijk te maken. Als mensen er niets van begrijpen, dan is het ook niet leuk. Een beetje lief dat mag best”.

We varen over naar het IJplein, dat bij aankomst Mosplein blijkt te heten. Door Amsterdam-Noord fietsen we naar de Van Riemsdijkweg. We zijn bepaald niet alleen. Het ponton staat helemaal vol. We hebben uitzicht op het Botel (een hotel op een boot), een zwarte Russische onderzeeboot, een klipper en de mooie gevels aan de overkant. De veerbaas hoog gezeten in zijn stuurhut laveert behandig tussen al het scheepvaartverkeer door. We komen langs de Ark van Noach.

Ark van Noach
Aannemer Johan Huibers opende op 30 april 2007 in Schagen de replica van de ark van Noach. Vanaf dat moment is de boot open voor publiek. Met de ark wil Huibers mensen laten zien hoe die er volgens hem 5000 jaar geleden eruit gezien heeft. Iedereen is welkom in de nagebouwde ark. De houten boot heeft een breedte van 9,5 meter breed, een hoogte van 12,9 meter en is 70 meter lang. Ongeveer half zo groot als de ark van Noach. In de boot is een expositieruimte aanwezig waarin het bekende bijbelverhaal verteld wordt. Aan boord zijn eveneens minimaal zestienhonderd dieren, zij het dat de meeste opgezet zijn. Toch is ook levende have aanwezig in de vorm van enkele lammetjes, geiten en kippen.
Op het voordek staat een giraffe, die duidelijk niet echt is. Van de witte duif op het dak ben ik niet zeker. Hoort hij er nu wel of niet bij?

We hebben nog nooit zo snel twee ponten gedaan. Die DRIPS heb ik trouwens niet gezien. Op naar het houten trekveer in het Westerpark. In de Haarlemmerstraat leggen we nog even aan bij Bagel & Cappuccino. Een man verlaat met zijn jonge gezin de koffiezaak. Aan zijn rugzak hangt een kleine roze rugzak. In zijn hand heeft hij een ondefinieerbare lap, dat ongetwijfeld ooit een knuffelbeest is geweest.

Het Westerpark
Het Westerpark is een groot langgerekt park en we rijden het helemaal af zonder het pontje te vinden. Toch maar eens vragen. Een hard lopende mevrouw blijft op de plaats lopende bewegingen maken, terwijl ze ons verwijst naar het woeste speelterrein. We volgen de bordjes Ruig speelterrein en we zien vooral veel nattigheid. Nog maar eens vragen aan een hond-uitlatende-man. “Dat pontje lag daar, maar ze hebben het weggehaald, omdat het te duur in onderhoud was.” Ik heb veel vertrouwen in de mensheid en ik geloof hem. Josephine is nog niet overtuigd: “Laten we het nog eens aan de andere kant proberen.” Voordat we dat doen, bereidden we naast de kinderboerderij nog een kopje soep. Ballorig gooit Josephine ook het theewater uit haar thermosfles erbij. “Kijk eens een koe,” zegt ze ineens. In Nederland hoeft je niet verbaasd te zijn dat je een koe ziet, maar wel als hij via een touw verbonden is met een man. De man bevestigt dat hij de koe aan het uitlaten is.

Aan de andere kant van het park vinden we het pontje ook niet. We zetten voorlopig een vraagteken in het boekje. Eind februari verschijnt het nieuwe verenboekje. Dan zal ik controleren of hij er nog in staat. We rijden via dezelfde route terug naar het station. Vanuit de trein speuren we naar het pontje in het Westerpark, maar we vinden hem wederom niet. Wel zien we de man met de koe gezellig staan praten met mensen die hun hond uitlaten.

Met een: “Ik lees wel in je weblog, wat ik vandaag heb meegemaakt,” neemt Josephine afscheid op station Hollands spoor.

Even later kijk ik vanuit de trein verbaasd naar twee kippen die oversteken op de zebra bij de Van Nelle-fabriek. Ondertussen luister ik naar de conversatie van een man met zijn dochtertje; op Rotterdam Centraal stappen zij uit en hij draagt trouw de tijger van zijn dochter. Een vrouw loopt over het perron met een giraffe met groene stippen; die zou ik wel nader willen bekijken, maar helaas loopt ze door. Ik besluit dat de dieren de rode draad zullen zijn in mijn reisverslag.

Twee pontjes van de drie gedaan en nog 75 te gaan.

maandag 8 december 2008

Aggregatietoestanden

Als ik mensen van onze pontjeshobby op de hoogte stel, vragen ze steevast of we pontje zus of zo al gedaan hebben. Dan wordt een lieflijk pontje genoemd. Niemand zegt ooit: “Heb je het motorgierveer ‘Regina Fluminum’ over de Nederrijn al gedaan?” Deze pont stond op het programma op zondag 30 november 2008. Het varen met motorponten voor alle verkeer ervaar ik altijd als een soort corvee. We moeten ze doen, omdat ze in het boekje staan. Ik bewaar ze voor de winter. Maar liefst 3 autoveren stonden op onze lijst vandaag op de grens van Utrecht en Gelderland. Josephine had al uitgerekend dat we het beste van het oosten naar het westen konden rijden en ze schatte het op ruim 30 kilometer. Tussen de 3 en 6 graden zou het worden en er was 40% kans op neerslag.

Station Rhenen zou de beste start zijn voor deze tocht, maar de weg ernaar toe was vol hindernissen en Josephine had besloten om station Veenendaal – de Klomp als uitvalsbasis te gebruiken. Dit obscure station wordt door de intercity aangedaan. Op het fietsbalkon zit een jongeman met een racefiets en hij vraagt verbaasd of wij gaan fietsen. “Ja, maar jij toch ook?” “Ik ga hem alleen maar naar de winterstalling brengen.” We moesten door Veenendaal heen rijden om in Elst te komen. We schieten beiden in de lach als een buitenthermometer -1°C aangeeft. Even later dwarrelen er lichte sneeuwvlokken voor onze ogen, die weldra overgaan in hagel en later in regen. De regen zal ons niet meer verlaten op deze dag.

De Lustwarande laten we links liggen. Dat is niks gedaan met deze kou. Even buiten Veenendaal doemt de Utrechtse heuvelrug op en mijn vermoeden wordt bevestigd dat we deze moeten oversteken. Bij Elst varen we de Nederrijn over. We staan met z’n tweeën op die grote pont. Het lijkt wel of zelfs de automobilisten zijn thuisgebleven. De pontbaas informeert of we nog ver moeten. Aan de overkant hebben we ook weer het rijk alleen. Ook in deze tijd van het jaar is de Betuwe mooi. Bij Eck en Wiel varen we terug naar de provincie Utrecht.

Wijk bij Duurstede is nog ver weg. Halverwege bij de sluis n 14 vinden we een bankje. Josephine pakt haar thermosfles met heet water en vraagt: “Wat doen we eerst? Soep of thee?” “Eerst soep”, zeg ik en haal mijn thermosfles met heet water tevoorschijn, terwijl Josephine de hare weer opbergt.

Het bankje is helemaal beijzeld, maar ik heb de zitmatjes bij me en we genieten van de tomatensoep, respectievelijk champignonsoep. Ik moet ineens denken aan mijn scheikundeleraar, Koch, die de 3 aggregatietoestanden van water (H2O) uitlegt: De vloeistof water kan bij lagere temperatuur overgaan in ijs en bij hogere temperatuur in waterdamp. Wij bevinden ons tegelijkertijd in die 3 fasen: vast: het ijs waar we op zitten, vloeibaar: de regen die op ons hoofd valt en gas: de damp die van onze soep komt.

Voordat we onze weg vervolgen, moet Josephine eerst het ijs verwijderen van de doorzichtige deksel van haar fietstas waar de kaart in zit. We maken een mentale notitie dat we voortaan bij de wisseling van seizoenen de zonnebrandolie moeten vervangen door een ijskrabber.

In Wijk bij Duurstede verwachten we wel een gezellig tentje. In De Engel neemt Josephine een warme chocolademelk en ik een cappuccino. Een man aan een belendend tafeltje zegt dat we niet zo’n goede dag hebben uitgekozen om te fietsen. Ik leg uit dat we altijd gaan als we afgesproken hebben.
We leggen onze natte kleren op de verwarming en eten een heerlijk speculaasje. Na 2 bakkies moeten we er toch weer aan geloven. “Het is nu nog maar een klein stukje” zegt Josephine bemoedigend. Als we na Wijk bij Duurstede de Lek overgestoken zijn, moeten we via een brug het kruisende Rijnkanaal oversteken. Daar staat een bordje met Culemborg 11 kilometer. “Ik vind dit geen klein stukje meer, de teller staat al op 30 en mijn benen zijn helemaal verzuurd.” “En ik vind dat we al lang die 40% neerslag hebben gehad.” Gelukkig rijden we halverwege door Zoelmond. Hoeveel mensen kunnen zeggen dat ze in Zoelmond zijn geweest?

Onze voeten zijn drijfnat. Toch rijden we om de plassen heen onder het motto: “Ze hoeven niet nog natter te worden.”
Een paar kilometer voor Culemborg vliegt er parallel aan ons in de lengterichting van de sloot een ijsvogeltje. Het prachtige blauw steekt fel af tegen de grauwe achtergrond.

Voordat we de laatste loodjes af gaan leggen, zet Josephine een kopje thee met het hete water uit haar thermoskan. We kiezen een muurtje voor een mooi landhuis uit om even uit te blazen.
Op het station hebben we snel een trein en in Utrecht hoeven we alleen nog maar het perron over te steken voor de sprinter. Door de conducteur worden we naar een ander balkon gedirigeerd, omdat het balkon waarop we aansturen, vol is. Later in Gouda, als ik uitgestapt ben om de trein naar Nieuwerkerk te nemen, kijkt hij vragend beurtelings naar mij en naar Josephine die in de trein is achtergebleven. Ik leg hem uit waarom onze wegen zich hier scheiden en en passant vertel ik hem van onze pontjeshobby. Als ik de deuren van de sprinter zie dichtgaan, waarschuw ik hem dat de trein zonder hem gaat vertrekken. “Die vertrekt pas, als ik het wil” is zijn commentaar. Duidelijk een man die zich bewust is van zijn macht.

Als ik thuis de fiets naar binnen rijdt, heb ik maar één wens: warm badwater.

Maar... 3 pontjes gedaan en nog 77 te gaan.